In 1795 stuurt een vrijgemaakte vrouw een smeekbede naar haar voormalige meester. Het schip dat de brief van Paramaribo naar Amsterdam vervoert, wordt echter gekaapt. Bijna tweehonderd jaar later duikt haar opmerkelijke brief op in een archief.
De Smeekbede volgt het spoor van Dédé, een in slavernij geboren vrouw op een plantage in Suriname. Dédé strijdt voor de vrijheid van haar zoon, gevangen in een systeem dat hun menselijkheid ontkent. De tragiek van een vrouw zonder eigen stem. Tegelijkertijd wordt het verhaal verteld van de Utrechtse jurist Engelbert, die naar Suriname afreist om meerdere plantages te beheren.